zaterdag 3 maart 2007

Luis Bunuel

Ik ben dol op mainstream cultuur. Ze schetst de vertrouwde contouren in mijn leven, zet bakens van herkenning uit, plaatst de dagelijkse besognes in quarantaine. Over experimentele kunst of avant-garde (lees: het gros van theater- en dansvoorstellingen, happenings,...) maak ik me niet de minste illusie: haar dedain jaagt me de gordijnen in. Ze geurt naar culturele corruptie, naar de vriendjespolitiek van de 'betere smaak', naar hand- en spandiensten voor een verzonnen elite. Bedacht door lege mensen, vol van zichzelf. Je blijft er het best ver vandaan.

Voor de jonge Luis Bunuel maak ik graag een uitzondering. De Spanjaard keerde alle wetmatigheden binnenste buiten, had lak aan elke conventie. Toen ik als prille twintiger in het filmmuseum 'Un Chien Andalou' zag, liet hij me een diepe indruk na.

Bunuels debuut schopt wild om zich heen zoals het hoort in een surrealistisch manifest. Lineair denken is er een stoorfactor. De film vertelt een verhaal dat niet bestaat, toont een causaliteit van een andere, hypothetische orde (doodbloedende ezels op een vleugelpiano, een wond in de hand waaruit mieren kruipen,...). Het documenteert de macht van het animale in onze fantasieën. De regisseur schoof er het meest traumatiserende beeld van de twintigste eeuw in: een scheermes dat een oogbol doorklieft. De anatomie wordt in 'Un Chien Andalou' dus duur bevochten. Bunuel beschrijft er een grammatica van het vlees: hoe reageert het lichaam op mutilatie? Hoe gedraagt het zich als er geen rem meer is op onze lustgevoelens? Wat gebeurt er met het lichaam als het zich ontworstelt aan de maatschappelijk reguleringen? Bunuel slaat ermee in je gezicht. Hij deelt geen speldenprikken uit, maar brengt een weide deining van ongeloof en afgrijzen teweeg. Het vergt sterke schouders om je hoofd niet af te wenden van het scherm.

'Un Chien Andalou' etst de apocalyps, bant de aanwezigheid van elke sentimentaliteit. Het is een nachtmerrie zonder repliek. Ernaar kijken is als trappen op een landmijn.