zaterdag 17 oktober 2009

Blondie

Ze was te mooi voor het daglicht, dus leefde ze 's nachts. Met een schoonheid soms zo intens dat die een haast provocatieve dimensie aannam. In een milieu hoofdzakelijk bepaald entre garçons bracht ze definitief de notie glamour binnen. Debbie Harry was de eerste celebrity die me uit mijn slaap hield.

Haar uitstraling was geen obsceen kladwerk, maar geraffineerd schoonschrift. Toch kraakte de intelligentia haar, al wekt dat geen verwondering bij me op: elke intellectuele bovenlaag van een cultuur wordt per slot van rekening gekenmerkt door commerciële voorzichtigheid, nostalgisch conservatisme en een tot uiterste terughoudendheid manend snobisme. En een "frontwoman" van een band die daarbij een vrouwelijke groepsnaam droeg, paste helemaal niet in hun plaatje. Niettemin eiste Debbie Harry met een verpletterende werklust, nieuwsgierigheid en overgave haar stek op in de muziekgeschiedenis. Geen makkelijke plaats, maar ze bevocht er een.

De Big Apple was de actieradius van Blondie, hun biotoop. In het failliete New York van de jaren zeventig kwam het tot een breuk met de Californische popmelodieën die toen hoge toppen scheerden. En een breuk is slechts een breuk als ze navolging krijgt. De nieuwe muziekgenres die in New York huisden waren geen voorstel aan het publiek maar een omwenteling. Zo legden de Ramones, de jonge Talking Heads en Blondie in de muziekclub CBCG de basis van de punk. Daar bleef het echter niet bij. Blondie was niet te categoriseren. Het vooral Europese publiek liep storm voor deze kameleon uit de muziekgeschiedenis. De variatie was hun venster op de wereld. Ze maakten sier met hun omslag van rock naar reggea en disco. Genres die ze moeiteloos in het gelid dwongen tot de band in 1982 brak, gepluimd door drugs, managers en onderlinge vetes. Hun inkomsten uit twintig miljoen verkochte platen waren verdampt tot een luttel zakcentje van 25.000 dollar. En de nasleep was zwaar. Nu ze de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt moet Debbie Harry nog steeds toeren om in haar levensonderhoud te voorzien.

Ik zal haar blijvend herinneren als een uiterst begenadigd tekstschrijfster. Zo had ze slechts een kwartier nodig om onder het oog van graffiti-kunstenaar Fab 5 Freddy de lyrics van het onverwoestbare 'Rapture' op te stellen. De draagwijdte van die song op de huidige jongerencultuur valt nauwelijks te overschatten. Met zijn diepe echo's aan Chic en Grandmaster Flash verschoof het iets prematuurs meteen naar de maturiteit. Het was geen stille inslag maar een Copernicaanse revolutie. Dankzij 'Rapture' stond Debbie Harry mee aan de wieg van een van de meest imposante muziekgenres ooit: rap. Samen met haar beeltenis op de zeefdrukken van Andy Warhol is dat ene feit ruim voldoende om haar de eeuwigheid te gunnen.

Frank Vandenbroucke

Wanneer je in de afgrond kijkt, dan kijkt de afgrond ook in jou.
Friedrich Nietzsche

Dat Yasmine en Felice er onlangs het bijltje bij neerlegden deerde me geen moment. Bad luck happens everywhere. Maar de sms die ik binnenkreeg toen VDB was overleden, vulde me met een tomeloos verdriet. Nieuws dat hard aankwam. Het bericht wenkte tranen.

Frank Vandenbroucke was een mens waarvoor ik onnoemelijk veel sympathie had. Ongrijpbaar paradoxaal toonde hij een barokke hoogmoed die zijn stil verdriet maskeerde, iemand die zijn diepste problemen vaak meesterlijk verborgen hield. Deze melancholische flandrien uit het Waalse Ploegsteert belichaamde arrogantie rond een weke kern. Hij strooide glimmende illusies rond met een patina van noodlottigheid. Goddelijke nonchalance moest zijn gevoeligheid bezweren. Alles wat het wielrennen te bieden had, heeft hij gekend. Verlies en succes, bewondering en meewarigheid, spot en cynisme.

Er was uiteraard die onvergetelijke 18 april 1999. Bij de start van Luik-Bastenaken-Luik liet hij de menigte trots zijn fiets zien, een nieuw model met gouden spaken, in de kleur van zijn talent. De haren had hij gebleekt en het gezicht ingesmeerd met bruin-zonder-zon. Zo laat een sportman die gaat winnen zich zien. Zijn tenue was te mooi om het te vullen met modder en bloed. Niemand zou hem die dag verslaan. Hij trok op de Redoute ten aanval, zoals voorspeld bij huisnummer 256, schudde zijn concurrent Bartoli van zich af en won magistraal. De melkbenen uit het peleton bleven verdwaasd achter.

Maar na de Vuelta dat jaar - met overwinningen niet behaald op fysieke kracht maar op zijn prille liefde voor Sarah Pinacci, het mooie koffiemeisje van Saeco - begon de cavalerietocht. In een kartonnen doos in zijn garage vond de politie doping. De bloedhonden van justitie maakten er meteen een heus mediafestijn van. Geboeid voor een leger camera’s werd Vandenbroucke het gerechtsgebouw van Dendermonde binnengeleid. Zes maanden schorsing, 200 uur werkstraf en een geldboete van 250.000 euro. En heeft dat verdict enig effect gesorteerd? Helemaal niet. Niets saaier dan het krachtwielrennen dat de jongste jaren is geperfectioneerd, een onmenselijke wedkamp tussen robots waarin de spanning is te vinden in de vraag welke machine het eerst begint te haperen. Maar die rechtszaak heeft VDB wel gebroken. Het was een proces dat als een arduinen zerk boven zijn leven werd gelegd om het tot zwijgen te brengen. Gieren heeft hij over zich heen gekregen. De wraak van gekrenkten en parvenus. En van de commentatoren natuurlijk, de stalknechten van de fichebak. Het wieler-establishment is steeds een kruipgat voor ratten geweest.

Frank Vandenbroucke was een man die het Lot recht in de ogen keek. En die bleef kijken, terwijl de wereld om hem heen alsmaar harder kraakte.

zondag 11 oktober 2009

The Mentalist

Heel mooie, banale televisie. Maar het is een serie en opgezweept door de ijzeren wet van die periodiciteit (de wekelijkse deadline), spat haar narratieve kracht reeds na enkele afleveringen uiteen. In tegenstelling tot 'The Sopranos', 'Lost', 'Lie To Me' of 'The Shield' vullen de scenaristen de ruimte op met bagatellen, met beelden zonder de minste ideologische grondslag. Een zekere graad van schetsmatigheid kleeft aan het beeldkader. En toch beklijft 'The Mentalist' en wel op een bijzonder verslavende manier. Ergens schimmert iets aan dat oppervlak, iets vederlichts en ongrijpbaars maar toch uit het diepste gedolven. De pointe van het detail tilt hier het geheel omhoog.

Toegegeven, bijna iedereen in 'The Mentalist' zet zijn rol schaapachtig slecht neer. Maar tussen de ruis van het acteren stoot je plots op een perfecte casting: Simon Baker met zijn personage Patrick Jane. Hij legt in deze serie ritme, accenten en rijmen. Baker is een mentalist, een "ziener", in staat om vanuit de sensuele inleving in de kleinste finesses perspectieven te openen op grote levensvragen. Hij gelooft te veel in de unieke stem van ieder individu en iedere emotie om verdachten op een gestandaardiseerde manier aan te pakken.
Als consultant voor het California Bureau of Investigation voert hij niet één basisoplossing maniakaal door, maar hij zoekt bij iedere misdaad een steeds weer uit te vinden juiste oplossing. En voortdurend met een open blik: nooit voyeuristisch, want te belangstellend, nieuwsgierig en enthousiast. Met zijn vermogen om tegelijk de details en het geheel, het unieke en het schema, het individuele én het algemene te zien geeft het personage Patrick Jane aan deze serie haar kracht. Hij ziet de dingen in de dubbele betekenis van het woord: tegelijk registrerend én visionair. Pas in die combinatie ziet men de dingen werkelijk objectief. Maar naast deze arbeid op ideeën, op betekenis, houdt hij in alles ook de komische omkering, de lachwekkende achterkant der dingen in het oog. Zelden heb ik iemand tegelijkertijd zo sardonisch en innemend zien glimlachen. Simon Baker is een briljant acteur.

'The Mentalist' is een volmaakte cruisen voor je netvlies. De perfecte pendant van avondlijke verveling. Kritiekloos te consumeren, want de serie verdooft heel rustig en aangenaam je verstand.

zondag 4 oktober 2009

Thief

You gotta get to where nothing means nothing... I don't care about me, I don't care about nothing... I know that I survived because I achieved that mental attitude.

Mannelijke eenzaamheid is de rode draad die zich weeft doorheen het werk van Michael Mann en met 'Thief' geeft hij een embryonale expressie aan deze solitaire inslag; een contactarme invulling van het bestaan die hij later naar een breder canvas bracht in 'Heat', 'The Insider' en 'Ali'.

Niet onverwant aan de horrorfilms uit de jaren zeventig beschrijft Mann de beschaving in 'Thief' als een doodlopend steegje waar een alternatieve, opbeurende visie tot het onmogelijke behoort. Zijn nihilisme is echter niet visceraal gestaafd, maar articuleert zich in de postmoderne cul de sac van zijn cinematografische landschappen. Net als de doeken van David Hockney of Eric Fischl componeert hij het lamento van de grootstad waarin de mens vervreemdt door technologie. Zijn personages zijn eenzame figuren, omkaderd door nietszeggende cityscapes, industriële erosie en verlaten scheepsdokken, gefotografeerd in dat markant beladen blauw om een ijzig of herfstmatig effect aan te boren. Deze horizon heeft geen enkele uitstaans met de trotse stadscontouren uit de klassieke Hollywoodfilm die een viering waren voor de blanke, mannelijke dominantie. Bij Mann vertroebelt, vervormt en verbergt de stad. Ze is een bron van frustratie en dubbelzinnigheid, van een onwrikbaar wee.

Werkelijkheid en geluk zijn bij Michael Mann nooit lipsynchroon. Het leven belicht hij zelden met verleidelijkheid. Uitgebracht in hetzelfde jaar als de neo noir bijbel 'Body Heat' (1981) toont 'Thief' een wereld waarin de Ander niet langer een bevredigend antwoord kan geven op de meest fundamentele vragen. Elke mens is tenslotte een lichaam dat keuzes bundelt en vaak staan die haaks op de onze. 'Thief' is bijgevolg een koude collage van verwarring en weemoed.