zaterdag 16 juni 2007

Goldorak

Als kleine jongen was het zijn grote held. En eigenlijk is Goldorak dat nog steeds, al bazuint hij het nu minder rond (gêne). In zijn dagdromen vochten ze zij aan zij, in glorieuze en koene confrontaties met het tuig van de planeet Vega. Het was voor de jongen een eigen manier om bij de wereld te horen, het leidmotief van een enig kind dat zich het liefst tevreden stelde met het strikte minimum: zijn aandacht en de liefde (en zijn ontroering) voor het imaginaire beeld. Hij begreep reeds vroeg dat het bekeken leven boeiender was dan het geleefde; hij gaf de voorkeur aan een bestaan in de index van het denkbeeldige. Dit dreef een wig tussen hem en de anderen. Hij beleefde zijn emoties immers uitsluitend inwendig. De infantiele sentimentaliteit van een verhaal woog zwaarder door dan de tastbare en tactische mogelijkheden rondom hem.

De serie Goldorak was voor hem tevens een eerste kennismaking met de verliefdheid. Dat luchtige en tegelijk troostende gevoel in zijn lichaam voor Phénicia, prinses van Euphor. Een zuivere belevenis waar geen academische reflex (of reflectie) aan vasthing. Hij had het echter moeilijk met haar afwezigheid, ze was wekelijks amper een half uur bereikbaar op het televisiescherm (wanneer ze tevoorschijn kwam nam de jongen in zijn geest vlug snapshots van haar houding, haar gestiek, haar stem - zo kon hij haar de rest van de week in zich meedragen). Hij memoriseerde haar via een ingenieuze techniek waarmee hij fictie en werkelijkheid van nature aan elkaar koppelde. Deze vaardigheid optimaliseerde hij later, ze werd een grijpbaar escapisme waarmee hij in afzondering kon genezen van zijn medemens.
Haast dertig jaar later schiet Phénicia zo nu en dan nog door zijn hoofd, vooral op ogenblikken dat hij zich alleen voelt of onbegrepen. Wanneer hij bang is voor de dingen om hem heen. Momenten van regressie, een expeditie naar geborgenheid, en bovendien een parallelle beweging naar het waarom van een moeder die hij op jonge leeftijd moest afstaan aan de dood (een raadsel waarvan hij trouwens nooit de betekenis heeft begrepen).

Elke melancholicus heeft een machine als rolmodel. Voor de jongen is dit Goldorak. In een breder kader is dit eerder een kwestie van afgunst dan van begrip. Machines kennen tenslotte geen verleden, ze torsen het afmattende gewicht van hun herinneringen niet met zich mee, ze zoemen slechts intriest in alle stilte. De sonore klank van gladde digits en schakelaars. Andy Warhol gaf dit ooit prijs toen hij bekende: "I'd like to be a machine, because machines have got less emotional problems."