maandag 13 april 2009

Rembrandt van Rijn

We kennen hem bij zijn voornaam, een eer die onze vertrouwdheid en bekendheid met de kunstenaar illustreert. In het glinsterende en welvarende Amsterdam uit de 17de eeuw maakte het beeldidee van Rembrandt grote sier. Al baadde de stad in ongeziene weelde, het Hollandse calvinisme ging als van oudsher prat op een principiële nuchterheid, wars van het onmatige en ieder uiterlijk exces. En zo schilderde Rembrandt tijdens zijn gloriedagen: niet opzichtig, maar met de geciviliseerdheid van het verbergen; een sfeer die meer verinnerlijkt dan exuberant is. Raffinement en schoonheid wekten zelden interesse bij hem op (beide verveelden hem). Rembrandt schilderde onszelf. Vlees en bloed, een kunst die de waarheid vertelt over la condition humaine.

Zijn portretten zijn uitzonderlijk sterk. Haaks op het ideaal van Rubens, Velazquez of Van Dyck beeldde hij het gezicht niet uit als een maskerade of als een bestudeerde oogopslag. Rembrandt keek meedogenloos doorheen de pose; hij maakte zijn modellen touchant en herkenbaar, hun ware gelaat tonend aan de wereld. Hij schilderde wat hij zag. En ondanks die introverte ondertoon pompen zijn doeken actie en dramatiek. Ze ogen spectaculair door die unieke dialoog van dikke, kruimelige strepen en dunne, vloeiende uithalen. Rembrandt is een superb verteller van verhalen op canvas en zijn werk figureert dan ook dankbaar in de collecties van gerenommeerde instellingen als J.P. Morgan of Citi.

Amsterdam en Rembrandt waren lange tijd in perfecte symbiose, ze schoven naadloos over mekaar heen. Van een provinciaal oord groeide de stad dankzij haar mercantiele geest uit tot een wereldse en mondaine plaats, een republiek van het geld. Drie generaties lang was Amsterdam het economisch centrum van de wereld. Tijdens deze bloei hield de godsvrees van de elite stand en Rembrandts ingetogen oeuvre kiemde mooi in deze religieus rigoreuze omgeving. Hij bevredigde moeiteloos en tegelijk de eenvoudigste verwachtingen en de meest verfijnde eisen. Maar na een poosje maakte de geschiedenis een bres in de liefdesaffaire. Door de toenemende internationale contacten werd de stad kosmopolitischer en het establishment eiste van haar schilders optimisme, licht en praal. Kunst moest helder zijn en behagen. Rembrandts roem keerde terstond en wel met zijn nu vermaardste werk: 'De Nachtwacht'. De klasse die ooit de basis voor zijn succes en welvaren hadden gelegd, liet steeds minder van zich horen. De bezwering was weg. De goegemeente schoffeerde hem plots als een barbaars schilder.

'De Nachtwacht' overdondert je met zijn kwaliteiten. Het doek verweeft het militair groepsportret met het ogenschijnlijk flatterende van een somber sprookje. Hoe wonderbaarlijk is het haast driedimensionaal diepteperspectief. Hoe melodieus en fragiel is de meetkundige samenstelling van de personages - het is alsof je hen kan onthoofden met een trage ademstoot. Licht en compositie in het portret zorgen voor een organische totaliteit, zowel plastisch als inhoudelijk. Ongenaakbaar is de penseelvoering en kleuraanbreng. Het lijkt chaos op het eerste gezicht, een hymne aan lawaaierige energie getemperd door discipline: vrijheid en orde, de glorie van het toenmalige Amsterdam.
Maar het doek kreeg een heel lauwe ontvangst. Rembrandts groepsportret oogstte geen bijval; hij brak in zijn schilderij het zorgvuldig opgebouwde narcisme van de gelauwerde schuttersgilde. In de details stak hij de draak met een volslagen burgerlijke tijdperk. De opdrachtgever, kapitein Frans Banning Cocq, aanvaardde het werk ternauwernood en verklaarde Rembrandt persona non grata in de Amsterdamse bovenlaag. Iedereen keerde hem radicaal de rug toe.
Datzelfde jaar stierf zijn echtgenote Saskia Van Uylenburg en zijn werk kende een breuk in motiefkeuze. Hij schilderde geen grote gebaren meer, maar tedere eenvoud. Geen rijken, maar meiden, knechten, personeel. Zijn tableaus werden universeel donkerder en grimmiger. De grens tussen schets en schilderij vervaagde. Toen het stadsbestuur een wedstrijd uitschreef voor de galerij van het nieuwe stadhuis op de Dam, voelde Rembrandt revanche. Het bestuur had een hommage aan het patriottisch bewustzijn voor ogen maar Rembrandt diende 'Claudius Civilis' in, een geschiedenisles gedrenkt in ruwheid en obsceniteit, een ijzingwekkend stuk dat geen enkele band had met een Oude Meester, een beeld dat bij de toeschouwer een enorm tactiele dynamiek genereert (geen prettige maar een onthutste lichaamsreactie). Het stadsbestuur reageerde uiteraard furieus en Rembrandt werd uit financiële noodzaak verplicht om dit meesterwerk uit de Europese schilderkunst in stukken te snijden en te verkopen. Enkele jaren later overleed hij in diepe armoede.

Terughoudendheid was cruciaal in het oeuvre van Rembrandt. Een subtiele mengeling van mededeling en versluiering, oprechtheid en conventie, van tonen en laten zien. Hij bewees dat schoonheid niet gebonden is aan tijd of smaak. Af en toe, zoals in 'Claudius Civilis', uit ze zich in het naar buiten parelen van schokkende lelijkheid. Soms is schoonheid een antoniem van zichzelf.