dinsdag 17 juli 2007

2001: A Space Odyssey


Elke science-fiction staat in de schaduw van '2001: A Space Odyssey'. Stanley Kubrick's spiritueel en filosofisch enigma over de plaats van de mens in de kosmos, was de lansbreker voor een onalledaagse kijk op de evolutie en onze lotsbestemming. Zoals steeds in Kubrick's weinig opbeurende levensvisie blijkt het paradijs verkaveld en zijn de inwoners onteigend. Maar voor het eerst is er een zweem van hoop merkbaar. De film was daarmee een buitenbeentje in het oeuvre van de Engelse cineast. Waar Kubrick doorgaans trachtte te ontsnappen aan de wereld waarop hij zijn camera richtte, wilde hij die nu behoedzaam in de armen drukken.

'2001' wordt aangestuurd door drie in het verhaal verborgen allegorieën: de 'Odyssee' van Homerus, Arthur C. Clarke's theorie van de symbiose tussen mens en machine, en de figuur van Nietzsche's 'Zarathustra'. Hij weeft deze oude en nieuwe mythen tot een indringende belijdenis over het menselijk zelfbewustzijn (dat stukje bij beetje aftakelt door de verstikkende dominantie van onze technologische ontwikkeling en daarom moet worden hersteld door een hogere, diffuse macht). Kubrick plaatst de mens in een precair evenwicht tussen de adembenemende mogelijkheden van onze cultuur en de bres naar het barbaarse. De prachtige wals van de ruimteschepen op de tonen van Strauss' 'An der schönen blaue Donau' galmt er tegen een wereld op de rand van een nucleaire holocaust. '2001' is een professie over het ontwaken van de mensheid - in verleden en toekomst-, integraal steunend op de zuivere kracht van beelden en muziek.

Kubrick filmde science-fiction in het genre van de beheersing, niet van de explosie. Hij reveleerde de metafysische schoonheid van het onbekende, de volmaakte leegte van het menselijk bevattingsvermogen, de stilte in onze kennis. De film eindigt dan ook zoals Kubrick het wenste: open voor discussie. In '2001' is het mysterie verhelderender dan de toelichting. Welkom in terra mystica.